Dagboek van een voetreis die de schrijver Jacob van Lennep in de zomer van 1823 door Nederland maakte. Deze uitgave werd bezorgd door Geert Mak en Marita Mathijssen.

Zomer 1823. Twee Leidse studenten maken een soort inspectietocht door Nederland: de stijfdeftige Dirk van Hogendorp en de latere schrijver Jacob van Lennep. Ze wandelen door een land dat voor ons bijna onherkenbaar is, met schaapskudden op de Leeuwarder wallen, een Enkhuizen waar de huizen instorten, een strafkolonie bij Ommerschans, waar kinderen kermen van de honger. Een derde van het land is nog woestenij, de wegen bestaan vaak uit modder, veel steden liggen vol mestvaalten en als ´s avonds de poorten sluiten, heerst er buiten een totale duisternis.

Omdat Van Lennep de reis zeer uitgebreid en met veel oog voor detail beschrijft, is het dagboek een uniek document. Hij beschrijft der wereld met een vaart, een humor en een oog voor detail waarvoor een hedendaags journalist hem zou benijden.

In zijn inleiding neemt Geert Mak ons mee van het Nederland van toen naar het Nederland van nu. Marita Mathijsen, hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam en gespecialiseerd in de 19-de eeuw, heeft het oorspronkelijke reisdagboek van Jacob van Lennep hertaald. zodat de lezer met eigen ogen het Nederland van toen kan proeven.

Soft cover, 287 bladzijden. Uitgeverij Waanders, Zwolle, 2000. Recensie-exemplaar.