Gereformeerde prediking in onze tijd / Prof.dr. H. Jonker

Bieden
Ophalen
100sinds 1 mei. '24, 13:32
Deel via
of

Kenmerken

ConditieGelezen

Beschrijving

Gereformeerde prediking in onze tijd / Prof.dr. H. Jonker. Reformatorische stemmen. Apeldoorn, Willem de Zwijgerstichting, 1980; 45 bladzijden. ISBN 9060646258. Recensie van ds. D. J. Budding: De eerste vraag die in dit boekje aan de orde komt is: Wat is gereformeerde prediking? Prof. Jonker begint met er op te wijzen, dat er naast vele kerken ook vele preekwijzen zijn die zich met de naam „gereformeerd" tooien. Hij acht het onmogelijk een analyse en karakteristiek van de gereformeerde prediking te geven. De zichzelf bevestigende uitspraak "trouw aan Schrift en belijdenis" acht hij niet genoegzaam. Gereformeerde prediking is of behoort allereerst christelijke prediking te zijn, aldus prof. Jonker. De vraag dringt zich echter hierbij op, of het inderdaad zo onmogelijk is een karakteristiek te geven van de authentiek gereformeerde prediking. Is de correctie van de Reformatie op de traditie van de Christelijke kerk juist niet een terugroepen naar het Woord van de tevende God? Zijn juist het „sola scriptura, sola flde, sola gratia" van de Reformatie niet karakteristiek te noemen voor de gerefor; meerde prediking? Zijn deze zaken niet op treffende wijze vertolkt in onze belijdenisgeschriften? Wordt daarin niet als een van de kenmerken van de ware'kerk genoemd, de „reine" predikatie van het Evangelie? Is dat niet die prediking, waarin God op het hoogst verheerlijkt wordt en de mens op het diepst vernederd? En heeft de authentiek gereformeerde prediking daarmee niet de pretentie de authentiek christelijke te zijn? Ik meen ja. Al ben ik het van harte eens met prof. Jonker dat ook in de gereformeerde it^- ditie het preken gebroken mensenwerk geweest is. Pe prediker haalt de norm niet. Maar het doel waar hij naar jagen moet, de Schriftuurlijke norm waar hij aan beantwoorden moet en waarna hij straks zal worden geoordeeld moet toch duidelijk gesteld worden. Prof. Jonker meent dat in de gereformeerde traditie uitglijdingen, verstarringen, vervloeiingen duidelijk aan te wijzen zijn. Maar dan moet de norm aan de hand waarvan hij dit beoordeelt toch wel duidelijk zijn. Wellicht is dan de uitspraak "trouw aan Schrift en belijdenis" toch zo gek nog niet. Dat wordt immers ook gevraagd van de prediker in de gereformeerde traditie bij zijn bevestiging in het ambt. Trouwens prof. Jonker wijst ook zelf op elementen in de gereformeerde traditie die van blijvende betekenis zijn voor de prediking, zoals het diepe respect voor de Heilige Schrift als Gods Woord, de eerbied voor de dynamische macht van het Woord door de prediking als middel van het heilsgebeuren. De verwachting van de applicatieve (toepassende) arbeid van de Heilige Geest. Ik vraag me af of hij in dit verband toch niet wat teveel relativeert door dit slechts waardevolle elementen te noemen. Met de gehoorzaamheid aan het Woord Gods en de onvoorwaardelijke overgave daaraan staat of valt immers de prediking! Vanuit onze tijd en zijn problemen gaat prof. Jonker dan in op de zaken die ons bij de gereformeerde prediking wezenlijk bewegen. Hij wijst erop hoe tegenover de erkenning van de prediking als bron van feven, door de gemeente, de miskenning van de prediking staat door de wereld buiten de kerk. Het zelfbewustzijn van de zgn. mondige mens is door allerlei fliosoflsche stromingen en economische ontwikkelingen enorm toegenomen. Het „zelf' wordt tot nieuwe god verheven, men preekt het egoïsme als beginsel. Theologisch typeert prof. Jonker het zgn. „ik-tijdperk" van de jaren 70 zeer raak in de woorden: Kortom: het ik, ongeëvenaard en alom geprezen, wordt nu voortaan geschreven als IK. En waar het ik IK wordt het is een wet van meden en perzen wordt God een god naar 't beeld van IK. Al acht ik de typering zeer raak, toch komt de vraag bij mij op, of hier niet teveel tegenstelling tussen de wereld en de kerk verondersteld wordt. Ja, is hiermee niet elk mens van nature, in elke tijd getypeerd? Is ook juist de kerk niet in onze tijd verwereldlijkt en is juist daarom de „reine" predikatie van het Evangelie zo'n aangevochten zaak ook binnen de kerk? Juist op theologisch listige wijze worden de aanslagen tegen het heilige Woord Gods beraamd en komt de satan als engel des lichts; Wordt het Goddelijk gezag van het Woord ondermijnd en komt de mens op de troon. Trouwens, aan het slot van dit boekje signaleert prof. Jonker dit zelf ook aan de hand van een artikel in „Trouw" van 9 februari I980vands. H. Bouma. Tegenover de geestelijke achtergrond van wat hij noemt het „ik-tijdperk" van de jaren 70 gaat hij in op de zin van de prediking. Prof. Jonker komt tot drie irriterende, pretentieuze uitspraken: Wij preken omdat wij diep overtuigd zijn dat God ook spreekt in deze onze tijd. Wij preken omdat wij weten dat God spreekt door de Heilige Geschriften. Wij preken omdat wij geloven dat God via de Schriften spreekt in de prediking. Rondom deze uitspraken komen een massa vragen op ons af. Een van de belangrijkste is wel de Godsvraag. Welke God doet ons prediken, welke God prediken wij? Na eerst ingegaan te zijn op de antwoorden die vanuit atheïstisch denken (prof. R. F. Beerling) en van de natuurlijke Godskennis (prof. J. H. Scholten) gegeven worden, sluit prof. Jonker zich vooral aan bij het denken van Dr. O. Noordmans: „God is Een, Die in Jezus Christus in de duisternis van onze geschiedenis is ingegaan. Niet in het redelijke, maar in het zedelijke is God binnengetreden. Hij roept ons door Zijn Wet ter verantwoording en in Christus aan het kruis daalt Hij neer in het falen van onze verantwoordelijkheid. Op het punt van onze totale berooidheid en ons totale verval treffen wij God in in Jezus Christus aan." Welke God prediken wij? Dan letten we eerst op 's mensen problematiek, aldus prof. Jonker, in de woorden van de Heidelberger: „Ellende", en vragen dan naar God. Buiten deze ellende is over God geen wijs woord te zeggen. Vanuit onze ellende wordt God een Hij, Die ons 'problematisch mens-zijn der ellende ernstig neemt door de wet en die in dit problematisch mens-zijn der ellende door Zijn Zoon is binnengetreden: Wet en Evangelie. Een andere God kennen we niet, een andere God prediken we niet. En deze God doet ons prediken. Toch dringen zich bij deze formuleringen vragen op. Krijgt de mens en zijn ellende hier niet teveel nadruk? Is er buiten 's mensen ellende om geen wijs woord over God te zeggen? Was er in de staat der rechtheid geen wijs woord over God te zeggen? Is God niet de Algenoegzame in Zichzelf? Gaat het niet uitsluitend om de verheerlijking van Zijn Grote Naam en deugden. „Ik doe het niet om Uwentwil, dat zij u bekend"? En is juist niet daarin de zaligheid dat de mens zichzelf verliest, ondergaat, zijn „ik" er aan gaat, en door het geloof in Christus leert instemmen van harte met de psalmdichter: „Niet ons, o HEERE! Niet ons, maar Uw Naam geef eer?" Wordt hier ook niet te algemeen over „de mens" gesproken? Hebben wy niet die God te pruiken, Die soeverein verkiezend. Zijn Naam en deugden verheerlijkt in Christus Jezus (Joh. 17) en naar Zijn welbehagen Zijn volk, wat Hij liefliad met een eeuwige liefde, trekt, verzoent en hei» ligt en toebereidt, om Hem, de Vader, de Zoon en de Heilige Geest eeuwig te verheerlijken? Opmerkelijk is dat in dit geschriftje over gereformeerde prediking over het verkiezend handelen Gods weinig gesproken wordt. Een hoofdstukje over Goddelijke soevereiniteit en menselijke verantwoordelijkheid, en de plaats van de verkiezbig in de prediking, zou de waarde van dit boekje verhoogd hebben en de bedoeling van de schrijver verduidelijkt hebben. Het wezenlijke van God acht prof. Jonker, dat Hij spreekt. De Woorden van God veronderstellen Zijn eeuwige gedachten. Hij spreekt niet alleen. Hij hoort ook de wpordenkraam en kletspraat van ons mensen, maar met een afgewend gezicht. Maar wie tot zichzelf komt, wordt door de Vader al „van verre" gezien en met ontferming aangehoord. God spreekt in het scheppende Woord (Gen. 1), in het profetisch Woord, in het vleesgeworden Woord, in het Schrift geworden Woord. Daarin ligt de 6e gestalte, nl. het gepredikte Woord, verankerd. Achter de prediker staat de sprekende God. Door woorden raakt Hij onze planeet aan, op die plaatsen waar de gemeente Gods verzameld is. Daarom staat het gebeuren van prediking en kerkdienst in wereldwijd en eeuwige verbanden. De vraag komt dan op naar de verhouding Gods Woord en 's mensen woord. Hoe dienen wij te spreken over de Bijbel als Gods Woord? Prof. Jonker sluit zich bji de beantwoording van deze vraag aan bij A. A. van Ruler. De leer aangaande de Heilige Schrift moet pneumatologisch overwogen worden. De Goddelijke en de menselijk faktor in de Heilige Schrift zijn verenigd op de wijze waarop God en mens in de inwoning van de Geest bijeen zijn. Het woord „inspiratie" kan daarom nooit suggereren, dat alleen God aan het woord is. In de arbeid van de geest zijn de Bijbelschrijvers in hun volle mens-zijn medewerkers van God toen zij hun getuigenissen te boek stelden. En evenzo zijn de predikers als zij trouw zijn aan het Schriftgetuigenis van de Geest, „sunergoi" van God, ook in hun volle door de Geest geheiligd mens-zijn, als zij het Woord Gods bedienen. De vraag die al lezend bij mij opkomt is: Wat is het onderscheid tussen de Bijbelschrijvers en de prediker die nu het Woord Gods bedient? Deze vraag dient toch wel duidelijk beantwoord te worden. Het is toch noodzakelijk dunkt me, er in dit verband op te wijzen, dat de Heilige Geest, de Bijbelschrijvers op een unieke, onfeilbare wijze geleid heeft in hun arbeid, al zijn zij daar als mens ook helemaal bij ingeschakeld, zodat wij zonder enige twijfel geloven „AL" wat daarin begrepen is. Anders dreigt het gevaar van bepaalde vormen van Schriftkritiek, waarbij toch uiteindelijk de mens uitmaakt, wat Goddelijk en menselijk is, wat waar en niet waar is, in de Heilige Schrift. In de prediking treedt God in dialoog met ons, aldus prof. Jonker. Er komen zaken aan de orde die de gereformeerde prediking dierbaar zijn als: de verkiezende God, de rechtvaardiging van de goddeloze, de ontdekking van 's mensen zonde en schuld, de verzoening door het bloed van Christus, de bevrijding van 's mensen bestaan, de verwachting van het komende rijk e.m. Die zijn door het Woord geopenbaard aan ons. Ze zijn ergernisgevend, maar worden als „heil" aanvaard en beleden, als een mens tot zichzelf komt, langs de weg der door God bewerkte zelfontdekking. God vindt geen aanknopingspunt bij de mens, maar wel een aansprekingspunt. Het gaat niet alleen om de orthodoxie (de rechte leer) en de orthopraxie (het rechte leven), maar vooral ook om de orthognosie, dat is de rechte kennis van God. Zeer terecht legt prof. Jonker hier de vinger aan de pols, als hij stelt, dat de nood van de tijd en de prediking is dat men dit vergeet. Wij moeten van een algemeen Godsbesef komen tot de kennis van God door het geloof in Jezus Christus. Daarmee hebben we bezig te zijn in de prediking. Prof. Jonker waarschuwt voor idee-alisering, zodat de ideeën boven de mensen hangen en van' een wezenlijke dialoog geen sprake is. Ook waarschuwt hij voor een ge-ideealiseerde heilssystematiek, zoals hij die bij Lampe meent aan te treffen, die de gemeente opdeelt in onbekeerden, bekommerden en bekeerden. Het zou de waarde van dit boekje verhoogd hebben als prof. Jonker er toch ook even op ingegaan was, hoe de gemeente dan wel onderscheidelijk benaderd moet worden. Het is toch niet alles Israël, wat Israël heet. Al waarschuwt hij terecht voor geestelijke knevelarij via een strak gesystematiseerde heilsweg, dat neemt niet weg dat er in het werk des Geestes toch ook een heerlijke eenheid is, ondanks alle verscheidenheid. Dat de Heere ook daarin een God van (heils)orde is. Dat de drieslag van onze Heidelberger onlosmakelijk is, maar ook onomkeerbaar. Het is in onze tijd meer dan ooit noodzakelijk, daar ook voortdurend op te wijzen. Tenslotte gaat prof. Jonker aan de hand van een excurs over 2 Tim. 2 in, op de grote lijnen in de prediking. Onderrichten betekent lijden volgen, strijden, arbeiden. De inhoud van het onderricht is: Gedenk dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt. Ter wille van de uitverkorenen wil Paulus alles verdragen, opdat ook zij het heil in Christus Jezus verkrijgen met eeuwige heerlijkheid. De eeuwige doxa zal hun deel zijn. Prachtig is het citaat van Calvijn wat prof. Jonker in dit verband aanhaalt: „Dit is het einde der zaligheid, dat wij in Christus verwerven, want onze zaligheid is Gode te leven, die zaligheid liegiAt met onze wedergeboorte en is vervuld als wij ganselijk ontbonden worden en God ons in Zijn rijk vergadert, ons verlossende van de ellende van dit sterfelijk leven. Bij deze zaligheid komt nog de genieting der hemelse glorie." Hoe komt deze boodschap over in onze tijd? Daar gaat prof. Jonker aan het einde nog even op in. Er moeten rechte voren getrokken worden. In geding is de prediking van het Koninkrijk Gods. Zeer terecht en klemmend waarschuwt hij tegen het grote gevaar in de tegenwoordige prediking om het Koninkrijk der hemelen in aardse categorieën om te zetten, waarbij men vergeet dat het Koninkrijk wel voor maar niet van de aarde is. Uiteindelijk vervallen we dan in de Joodse gedachtengang, zoals die bij ds. Bouma zijn uiterste toespitsing krijgt, als hij zegt dat men zijn schouders dapper onder de bergrede stelt, want God strijdt om een betere wereld. Prachtig is wat Prof. Jonker daar tegenover stelt: „Het woord dapperheid komt in de Bergrede niet voor, het is daar alles veel ingehoudener, ingetogener, behoedzamer, machtelozer en simpeler ten aanzien van zijn roeping vervullen: treuren, zachtmoedig zijn, hongeren en dorsten naar de gerechtigheid, barmhartigheid bewijzen, vrede stichten. Waarom? Omdat het niet om een strijd voor een betere wereld gaat, maar omdat die betere wereld er al lang is, nl. het Koninkrijk der hemelen. Dit Koninkrijk staat vertikaal boven de aardse werkelijkheid, het blijft Rijk der hemelen, maar het werkt door Woord en Geest in op onze tijd en onze geschiedenis. En de „dappere" soldaten zijn de burgers van het Koninkrijk die door het geloof in de volbrachte gerechtigheid van Christus delen in de schatten van het Koninkrijk en al zuchtende, treurende, lijdende, hongerende en dorstende naar de gerechtigheid in deze wereld vol onrecht en goddeloosheid hun eenzame weg gaan." Al met al worden in dit geschriftje waardevolle dingen gezegd over de gereformeerde prediking. Het biedt veel in kort bestek. Het noopt tot nadere bezinning en kritische doordenking. Het legt de vinger bij de wonden van onze tijd, al roept het zelf ook weer vragen op. De prediking blijft een worsteling. Nodig is blijvend te verkeren aan de mond Gods, in het dieper besef van eigen onbekwaamheid. Daarom is het zo terecht dat dit boekje eindigt met het gebed: Kom, Heilige Geest! Weid de herder. Leid de leidsman. Verklaar hem die gaat verklaren. Geef hem, die zal geven.
Advertentienummer: m2110234821